dinsdag 2 april 2013

Bang moederhart


Ergens buiten de kast waarin ik mij met mijn bovenlijf bevind hoor ik vaag onze zoon. Blijkbaar heeft hij het tegen mij want het gemompel krijgt een dwingend karakter.  Geïrriteerd trek ik mijn hoofd uit de kast en snauw, “ik ben even bezig”.  Direct heb ik spijt, zijn ogen die mij verdwaasd en verdacht glanzend aankijken ademen ziek zijn uit. 

“Mam”, kreunt hij, “ik voel mij niet zo lekker”.  Dat blijkt een understatement te zijn en binnen een mum van tijd  ligt hij ziek op de bank.  Mijn geoefende oog ziet al snel dat het foute boel is. Maar de ontkenning wint het van mijn bezorgdheid. Niks aan de hand, gewoon een griepje , zo overtuig ik mijzelf.

Al zolang ik kinderen heb ben ik geconfronteerd met de ernstige ziekte die ze beide van mij kregen bij de geboorte.  Toen onze Daan stierf dacht ik dat het nooit erger zou worden dan het op dat moment kon.  Toch kon het. De diagnose van Matthijs sloeg alle vaste grond dat er nog was onder mijn voeten weg.  Onze oudste en enig overgebleven kind ook ziek.  Hoe moest dat verder in de toekomst?  In de loop der jaren hebben we een manier van hanteren gevonden. We doen gewoon of het er niet is.  Dat wat nodig is doen we maar verder voeden we hem op alsof het een gezond kind is. Dat maakt dat wij met grote regelmaat ‘ vergeten’ dat hij ziek is. Zo lijken we het ultieme blue-band gezin voor de buitenwereld. Het maakt het leven leefbaar.
Mijn hele wezen schiet in staat van ontkenning zodra het echt menens wordt.  Ziek zijn oké, maar dan wel graag binnen de normale grenzen. Griepje, verkoudheidje etc prima maar zodra het menens wordt schiet elke vezel van mijn lijf in staat van ontkenning.

Ongerust what’s app ik toch even met mijn vriendin. Ze vraagt of ik al getemperatuurd heb. Natuurlijk heb ik dat nog niet gedaan. Doe ik nooit.  Wat niet weet wat niet deert.  Matthijs ligt zacht kreunend op de bank. Een traan rolt uit zijn oog.  Hij heeft zo’n pijn in zijn nek en kan het licht niet verdragen. Als ik hem aanraak kreunt hij.

Ze raad mij aan het wel te doen en zuchtend besluit ik dan toch om de thermometer te raadplegen.  Dat valt niet mee. Matthijs heeft hoge koorts. De ontkenning strijdt verwoed tegen mijn alarmbellen die mijn lijf in opperste staat van waakzaamheid brengen.

 De ontkenning wint. Paracetamol, dat dempt alles. Vlug maak ik hem wat klaar.

“Mam mag ik naar bed?”, wankelend loopt Matthijs op mij af en ik weet hem net op te vangen. Als ik hem in ons bed leg en een kruik bij het klappertandende hoopje mens leg zie ik in dat het niet oké is.  De alarmbellen rinkelen in vol ornaat en de bezorgdheid wint  terrein en neemt de angst mee.  Het is eerste paasdag. Moet ik een arts bellen?  En dan, naar de dokterspost? Ik zie het niet zitten.  Dat is alleen voor acute ge vallen.  Immers  er is geen direct gevaar. Hj ligt niet op sterven maar is wel flink ziek.

Inmiddels lukt het praten niet meer, met een inwit gezicht ligt hij suf in bed. Ik streel hem over zijn haar wat gekreun oplevert. Ik haat het, ik haat de stofwisselingsziekte die maakt dat inschatten zo moeilijk is.  De vijand die nog steeds ons gezin binnensluipt en tergend zijn signatuur achterlaat.

Geheel tegen mijn principes in twitter ik naar zijn eerdere kinderarts die ik onlangs tegenkwam op het sociale web. Hij heeft de diagnose bij Matthijs gesteld en hij kan mij geruststellen.

Ik mag hem mailen. Dat doe ik en ja, hij geeft mij net dat steuntje dat ik nodig heb om te weten dat ik het kan. De back-up die hij geeft is balsem voor mijn moederziel. Ik kan weer verder.
De toezegging hem te mogen raadplegen als ik het echt niet meer weet maakt dat ik zelfverzekerd en vol vertrouwen de nacht in durf. 

Opgelucht kijk ik nog even bij Matthijs die graag naar zijn eigen bed wil. Moeizaam klautert hij uit bed.
Hij probeert te lopen maar zijn benen weigeren dienst.  Mijn hart breekt.

 Ga maar slapen zegt mijn man lief tegen mij.  Ik zorg voor Matthijs. Liefdevol neemt hij de zorg over en bang beland ik in bed.  Daar lig ik naar het plafond te staren, mijn benen op de nog warme plek waar Matthijs lag.  Dit heb ik niet gewild toen ik het leven gaf aan mijn beide kinderen. Daniel is er niet meer, die heeft verloren van de ziekte. Ontkenning hielp in zijn geval niet. Bij Matthijs helpt het op dit moment ook niet. Ik ben bang. Een traan vindt zijn weg naar de uitgang en spat uit elkaar op mijn kussen. Dit heb ik niet gewild.




3 opmerkingen: